STICHTING ORANJEWOUD HISTORIE

Luitjen Gerkes Wouda (1802-1854)

Eén van de eerste bewoners van Heidelaan nr. 1

De tekst en informatie van dit artikel is overgenomen uit het stamboomonderzoek van dhr. Bote Knol: “De Wouda’s een Schoterlands geslacht”, uitgave 1965.

Over deze stamhouder is weinig bekend. Zijn kinderen hebben tot aan hun dood over hem gezwegen. Over het waarom is beslist niets met zekerheid te zeggen. Wij doen de geschiedenis onrecht door hem weg te moffelen vanwege enige geheimzinnigheid. Maar wij doen hem ook onrecht door zonder enige reden met modder naar hem te gooien. Hem enigszins begrijpen kunnen wij alleen tijdgenoten aan het woord laten. Verwacht evenwel niet een verslag van iemand die deze man gekend heeft. Daarvoor was hij niet belangrijk genoeg. 

Het leven van dit jongste kind van Gerke Gabes en Sijtske Luitjens is alleen te verstaan tegen de achtergrond van de tijd, waarin hij was gedoemd te leven. Ook hij was ‘arbeider’ en dat was bepaald iets anders dan het arbeider-zijn van thans.

Hier dient echter wel bij te worden vermeld dat Luitjen Gerkes een afstammeling is van een redelijk welgestelde boerenfamilie, met als stamvader Tiaerdt Tiaerts, geboren rond 1525 te Olde Schoten. De latere afstammelingen hiervan hebben ook in Schoterwoud (Oranjewoud) gewoond. Het bijzondere is dat dus deze afstammelingen waarschijnlijk, eigenlijk met zekerheid vast te stellen, regelmatig geconfronteerd werden met de Friese Nassau’s, die in de periode tussen 1676 tot 1791 regelmatig op hun paleis te Oranjewoud verbleven. Mogelijk hebben er ontmoetingen plaats gevonden of mochten zij agrarische producten aan het paleis leveren.

Na een lange periode van welstand gaat het met het voorgeslacht van Luitjen Gerkes maatschappelijk snel bergafwaarts en belandt  men in de 19e eeuw in het ‘arbeidersmilieu’. Daarom begint het verhaal van Luitjen Gerkes met: “de zoon van een eenvoudige arbeider”.

"Oranjewoud" op een kaart van Schooterland, net zichtbaar onder BRONGERGA in het begin van 1800, wanneer Luitjen Gerkes Wouda opgroeid in 'Nye Horn'.

Jongste kind van ouders op leeftijd

Als jongste kind van ouders op leeftijd groeit Luitjen Gerkes Wouda op in een sfeer van onenigheid en geldkrapte. Hij moest als zesjarige jongen zijn vader verliezen en werd meegenomen naar Nieuwehorne, waar zijn moeder sterft als hij 18 jaar is (3 juli 1820).

In het inschrijvingsregister voor de Nationale Militie van 1821 staat hij genoteerd als ‘arbeider’, woonachtig te Oudehorne. Zijn voogd is Sake Reitzes Tolsma, boer te Nijehorne. Hij is dus boerenarbeider. Als zodanig treffen wij hem ook aan, als hij op 23 juni 1839 trouwt met de 19-jarige Jeltje Jochems Hornveld, dienstmeid te Luinjeberd, dochter van Jochem Hessels Hornveld, arbeider en Aaltje Abels de Wit. Hij woont dan in Oranjewoud, maar de trouwakte vermeldt “beiden voorheen te Teroele” (gemeente Doniawerstal), waar ze zeer waarschijnlijk bij dezelfde boer hebben gewerkt.

Pake Luitjen steekt wat huwelijksleeftijd (36) betreft nogal gunstig af bij zijn lotgenoten-arbeiders, die volgens mr. J.H. Beucker Andreae vaak beneden de 30 jaar huwen. (schrijver van het rapport “Betreffende een onderzoek naar den zedelijken en materiëlen toestand der arbeidende bevolking ten platten landen (in dit geval Friesland) van de middelen om dien zoveel mogelijk te verbeteren). Dhr. Beucker voegt eraan toe: “zonder eerst voor een uitzet te sparen” en “kloppen dan ook vrij spoedig bij het armbestuur aan” hetgeen in ons geval nog niet zeggen wil, dat er wel gespaard en niet aangeklopt is.

Op 11 september 1839 wordt in Oranjewoud het eerste kind geboren, een Jochem, die helaas op 10 april 1840 weer afgestaan moet worden. Ruim een jaar later, de 10e mei 1841 wordt weer een zoon geboren, Jochem Luitjens genaamd; zijn wieg staat in St. Johannesga. Inmiddels is gebleken dat de sociale positie van het gezin nogal labiel is, dit is af te leiden uit het feit dat de familie alweer verhuisd is en in Rottum woont, als op 1 februari 1843 het derde kind ter wereld komt, een Gerke. Dit lijkt pas de rechtlijnige stamhouder, de oude naam (sinds 1657) komt weer in de familie. Tenslotte wordt er nog een zoon geboren, Sijtze – vermoedelijk genoemd naar zijn grootmoeder Sijtsche Luitjens – geboren op 11 december 1945 te Oranjewoud.

Sociale omstandigheden bedroevend

Daarna verliezen wij de familie enige jaren uit het oog. Dat de sociale omstandigheden waarin zij verkeren bedroevend zijn, blijkt maar al te zeer  als wij later gewaar worden, dat het hoofd van het gezin op 22 november 1854 op 52 jarige leeftijd in Ommerschans (Overijssel) overlijd.

De bedelaarskolonie Ommerschans was in die dagen een begrip. Om voor opzending in Ommerschans in aanmerking te komen maakte het geen verschil of men niet wilde werken dan wel geen werk kon krijgen. Naast opzending onder dwang bestond ook de mogelijkheid van vrijwillige opzending. Ook onrechtmatige opzending door de gemeente was lang geen zeldzaamheid. De categorie, waarin onze voorvader is onder te brengen kan niet worden aangegeven.

De kinderen van Jochem en Sijtze hebben, zoals reeds gezegd is, er het zwijgen toe gedaan. Of reeds hun moeder? Bekend is dat zij toen de kost verdiende met de “bôlekoer”, als broodventster, in de burgerlijke stand akten “inlandsche kramersche” genoemd, en dat betekende hele dagen op stap.

Wanneer de vader is verhuisd weten we niet, maar laten wij aannemen kort na de geboorte van het jongste kind, dus circa 1846; ongeveer in deze tijd zal het bôlekoerrinnen zijn begonnen. Denkt u zich dan de situatie eens in van die drie kleine kinderen beneden zes jaar, die overdag achter slot en grendel in huis moesten vertoeven…

Bedelaarskolonie de Ommerschans kwam voort uit een initiatief van generaal Johannes van den Bosch (1780-1844). Hij richtte in 1818 de Maatschappij van Weldadigheid op, om de armoedige volksklasse van Nederland te helpen door “arbeid, onderwijs en onderhoud te verstrekken en hen tot hogere beschaving, verlichting en weldadigheid op te heffen”.
Foto van een Fryske Bôlerinster. Ook Jeltje Jochems Hornveld verdiende de kost als broodvenstster.

Beppe Jeltje

Over de levensgang van deze moeder is helaas weinig te melden. Volgens mijn moeder – het oudste kleinkind uit de stam Jochem L. Wouda – zou beppe Jetje zo omstreeks 1840 de kerkdiensten van de afgescheidenen in Tjalleberd hebben bezocht en daar ook door de soldaten van koning Willem zijn verdreven. Dat kan inderdaad plaats gehad hebben, maar wil nog niet zeggen, dat zij zich bij de afgescheidenen aansloot. De N.H. Gemeente van Oudeschoot vermeldt haar naam in 1957 als zij belijdenis doet. Voorts komt zij ook voor als ‘diaconie-arme’. Beide laatstgenoemde feiten laten zich heel wel combineren, haar hart kan echter wel bij de afgescheidenen zijn geweest.

De jongens, Jochem en Sijtze trekken op latere leeftijd naar betere oorden en gaan in IJlst werken.

De middelste van de drie kinderen van Jochem Luitjens Wouda genaamd Gerke, de kleinste qua postuur, want hij wordt afgekeurd voor de militaire dienst: “vrijgesteld wegens gebrek aan lengte”, sterft in 1863. Volgens de overlijdensakte op 15 maart 1863 te Nijehaske als varensgezel in een schip overleden des avonds om tien uur. Hij schijnt door kolendampvergiftiging om het leven te zijn gekomen in een turfschip. De dagbladpers uit die dagen heeft er – voor zover bekend – geen melding van gemaakt.