STICHTING ORANJEWOUD HISTORIE

TUINDERSBEDRIJF WOUDA

Het tuindersbedijf van Wouda vond zijn oorsprong aan de Heidelaan te Oranjewoud waar Bote Wouda opgroeide op de kwekerij en zaadhandel van zijn vader Jochem Luitsens Wouda.

Bote vestigt zich in 1896 met zijn vrouw Aafkes Schaaf en de kinderen aan de huidige Prins Bernhardweg.

Bron: Wouda een Schoterlands geslacht, door Bote Knol. Uitgave 1965.

Het begin

De stichter van het bedrijf is geweest de heer Bote Jochems Wouda , geboren 7 april 1868 te IJlst, zoon van Jochem Luitjens Wouda. Vanaf zijn zesde jaar groeide hij op aan de Heidelaan te Oranjewoud waar zijn vader een kwekerij en zaadhandel begonnen was.

Samen met zijn broers werkte Bote van jongs af aan  mee in het bedrijf van zijn vader. Na zijn diensttijd heeft hij dit nog voortgezet tot 1894. Vervolgens begint Bote een eigen kwekerij aan de Krukmanslaan, naast het toenmalig hotel Weener te Oranjewoud. Deze kwekerij heeft hij maar een paar jaar in handen gehad. In 1896 verhuist Bote Jochems Wouda met zijn vrouw Aafke Schaaf en twee kinderen naar het voormalige buitengoed “Ontwijk” aan de zandweg – de latere Kon. Julianaweg en thans de Prins Bernhardweg nr. 29. De oude luister van “Ontwijk” is in 1896 verdwenen. Er waren nog van overgebleven: het koetshuis en de oprijlaan, de tegenwoordige Emmalaan. En dat koetshuis huurt Bote met aangrenzende percelen, o.a. “greide”,  die nog beter als tuingrond is te gebruiken en spoedig ook voor dat doel wordt aangewend.

Bijzonder nog te melden is dat de aan oostzijde gelegen boerderij “Semper Virens” de voormalige locatie is van zijn voorgeslacht. In 1811 woonde er nog zijn overgrootvader in een boerderij die in 1815 werd afgebroken. Vervolgens heeft daar het landhuis “Brouwershave” gestaan en vanaf 1875 staat er tot heden de boerderij “Semper Virens”.

Bote Jochems Wouda foto uit ca. 1930

Afstamming van de Wouda’s

Bote Wouda is een afstammeling van een redelijk welgestelde boerenfamilie, met als stamvader Tiaerdt Tiaerts, geboren ongeveer 1525 te Olde Schoten. De latere afstammelingen hiervan hebben ook in Schoterwoud (Oranjewoud) gewoond zoals grootvader Gerke Gabes.

Het bijzondere is dat dus deze afstammelingen waarschijnlijk, eigenlijk met zekerheid vast te stellen, regelmatig geconfronteerd werden met de Friese Nassau’ s, die regelmatig op hun paleis te Oranjewoud verbleven in de periode van 1676 tot 1791. Mogelijk hebben er ontmoetingen plaats gevonden of mochten zij agrarische producten aan het paleis leveren.

Na een lange periode van welstand gaat het met het voorgeslacht van Bote Jochems Wouda maatschappelijk snel bergafwaarts en belandt in de 19e eeuw in het arbeidersmilieu.  Zoals de grootvader van Bote. (Hierover vindt u meer informatie onder straten, Heidelaan nr. 1 van deze website)

Op deze tekening zijn de voornaamste percelen van plaats nr. 7 te zien. De percelen aan de zandweg naast de kwekerij van Pier Botes Wouda zijn later gedeeltelijk samengetrokken tot één perceel nr. 1559.

Start van de kwekerij op voormalig landgoed “Ontwijk”

Reeds genoemd in de inleiding gaat Bote met zijn gezin in 1896 op “Ontwijk” wonen, de locatie wordt door hem gehuurd. Dit gaat in 1899 veranderen, want op 11 juli 1899 wordt hij officieel eigenaar als de koopacte voor notaris K. Barends te Heerenveen gepasseerd wordt.  Blijkens potloodaantekeningen van Bote op ’t laatste folio der koopacte, bestaat het gekochte ter grootte van 1.27.60 ha voor 0,18.10 ha uit opstallen, erf en wijken, voor 0.77.60 ha uit weiland en slechts voor 0.31.90 ha uit tuingrond. Hij moet daarvoor 2.300 gulden neertellen. De koop wordt gefinancierd door Heerenveenster dames Braaksma.

Het voormalige buitengoed “Ontwijk” aan de Zandweg te Oranjewoud.

Tot de voorrechten van deze percelen behoren “vrijen gang, reed en leiding langs de laan van en naar den Zandweg en van en naar den Straatweg zonder betaling van tol of enige ander bezwaar en met vrije vaart naar en van de Compagnonsvaart”.

Tot de verplichtingen van de nieuwe eigenaar behoort het steeds bevaarbaar moeten houden van de wijk aan de noordzijde ten behoeve van buurman ten westen. Er is dus nog steeds sprake van een zandweg, die reeds in 1550 bestond, maar toen iets anders liep. Eerst in het voorjaar van 1910 vindt de aanbesteding van de klinkerweg plaats.

Veiling van Wouda's groente uit de wagen met aangespannen paard.

Voor het snelgroeiende gezin biedt deze kwekerij een goede boterham. De groenten worden – de eerste jaren per hondenkar, getrokken door Bruno en Bello en sinds 1902 met paard en wagen – naar Heerenveen vervoerd en vandaar per boot en tram naar de grossiers Tjepkema aan het Droevendal te Leeuwarden en Huisman aan het Kleinzand te Sneek.

Aan het product werden door de grossiers hoge eisen gesteld. Vooral het sorteren was zeer bewerkelijk. Snijbonen b.v. werden destijds niet per kilogram maar in stuks afgeleverd. Tot diep in de nacht waren Bote Wouda en zijn vrouw in die beginjaren rond 1900 dan aan het tellen en schiften van kromme en rechte bonen.

Naast de kwekerij wordt op bescheiden schaal aan veehouderij gedaan. Het is bepaald niet onwaarschijnlijk, dat het eerste koebeest reeds in de Krukmanslaan op stal heeft gestaan. Toen Bote voor het eerst met dit dier thuiskwam, moet zijn moeder van verbazing hebben uitgeroepen: “Hwat moast do mei in ko, do kinst ommers net iens melke!” Doch hij meende dat dat wel te leren was.

Tijdens de oorlog 1914-1918 mestte hij o.a. met de heer Borkent van Heerenveen. Bote Jochems was een goed zakenman, hij durfde wel wat te riskeren en boerde goed vooruit.

Voorzitter van de Zuid-Friesche Tuinbouwvereniging

De noodzaak tot georganiseerd optreden doet zich ook in de groenten- en fruitkwekerswereld gelden en het is Bote Jochems Wouda, die in 1914 met nog enige collega’s de Zuid-Friesche Tuinbouwvereniging te Sneek opricht. De leden kiezen Wouda als voorzitter, die dat tot aan zijn dood is gebleven. Zeer nauwgezet heeft hij zich voor de belangen van de Z.T.V. ingezet. Als voorzitter achtte hij zich verplicht alle veilingen (2 x per week) bij te wonen. Daartoe reisde hij, de eerste jaren per fiets, later met de tram, iedere dinsdag- en vrijdagmorgen naar Sneek (aanvang veiling zeven uur/half acht). Zijn vergoeding bestond uit een kopje koffie en éénmaal per jaar kreeg hij nog 100,00 gulden voor zijn overige werkzaamheden als voorzitter.

De Zuid-Friesche Tuinbouwvereniging in Sneek rond 1930.

In de eerste wereldoorlog – de veiling bestaat dan nog maar kort, in 1915 wordt voor het eerst geveild – heeft hij zich voor de leden bijzonder verdienstelijk gemaakt door weken achtereen in Den Haag te pleiten voor een gunstige afzetregeling van pronkbonen. Hij wist een beste prijs los te krijgen en de leden lieten zich niet onbetuigd: als beloning ontving hij een gouden horloge met dito ketting.

In de Zuid-Friesche Tuinbouwvereniging heeft hij zich – op en top organisatieman die hij was – naar hartenlust kunnen uitleven. Het heeft hem zichtbaar genoegen gedaan dat in 1941 in Heerenveen een filiaal van de Z.T.V. kon worden gesticht aan de K.R. Poststraat. Daarvoor werd reeds bij L. Haanstra te Heerenveen geveild. Ook in Balk, Koudum en Joure werd door de Z.T.V. geveild. Er werd wel eens gezegd dat de veiling zijn hobby was. Een feit is, dat hij in haar groei oprecht verheugde. Bij het centraal Bureau voor Tuinbouwveilingen in Den Haag stond hij zeer goed aangeschreven.

Bote Jochems Wouda was een van de initiatiefnemers van de bouw van de Kruiskerk.

Kerk en School

Maar het was niet alleen de veiling. Evenals zijn vader ging hem de zaak van kerk en school zeer ter harte.  In 1904 wordt hij gekozen tot diaken van de Gereformeerde Kerk te Heerenveen en als zodanig 1n 1909 herkozen. Na de diaconale periode volgt in 1912 de “promotie” tot ouderling, in welk ambt hij na iedere rustperiode van 2 jaar regelmatig weer 3 jaar ouderling is. (in een periode van 1912 tot en met 1939)

Hij is o.a. één van de initiatiefnemers van de kerkbouw aan de Dracht, de Kruiskerk. (1912) De kerk aan de Kerkstraat, waar later de Gereformeerde Kerk “vrijgemaakt” haar diensten hield, werd te klein. Als gemachtigde van de kerkenraad weet Wouda een geschikt perceel land te kopen voor ruim vierduizend gulden, waarna de bouw kan beginnen.

De nieuwe school ULO. Let op de afscheiding op het plein: kinderen van de twee scholen moesten gescheiden blijven!

Ook met de bouw van een nieuwe christelijke school had Bote Wouda een belangrijke stem in het kapittel. Als schoolbestuurslid heeft hij zich ook vele jaren ingezet voor de belangen van het christelijk onderwijs. De bouw van de nieuwe school naast de kerk in 1921 met de bijbehorende hoofdonderwijzerswoningen voor de heren Sennema (L.O.) en Blok (U.L.O.) zijn mede onder zijn leiding voorbereid.

Met zijn vrouw en zijn grote gezin heeft hij naast veel geluk ook veel leed gekend. In dit opzicht méér dan een van de andere kinderen van Jochem en Meintje (zijn ouders) .

Van de 13 kinderen zijn er drie jong gestorven.

Bote Jochems Wouda en Aafke Piers Schaaf me 11 kinderen (1912). Vlnr op de grond Sijtze en Tjitske, 2e rij: Trijntje, Bote Jochems Wouda, Luitjen, Johanna Korneliske, Aafke Piers Schaaf, Catharina, Renze; 3e rij: Jeltje, Jochem, Meintje en Pier.

Grossier in fruit

Als de grootste drukte op de kwekerij achter de rug is, koopt de rusteloze weduwnaar (zijn vrouw Aafke Piers Schaaf is in 1921 overleden) op alles wat er gebeurd is, een treinabonnement en reist diverse fruitveilingen in het land af. Hij grossiert enige tijd in fruit.

Van de twintiger jaren is niet veel bekend. Hard werken op de tuin en daarnaast bezig in kerk, school, veiling enz. In het bedrijf komt omstreeks 1927 enige verandering. Jochem B. Wouda, die na zijn lagere schoolopleiding ’s zomers vader helpt en ’s winters “op het tolhek” bijspringt, gaat definitief bij oom Gerke in de zaadhandel werken, waardoor de fa. B. Wouda en zonen alleen blijft bestaan uit de firmanten Bote en Pier Wouda. Vader ruilt in 1927 van woning met Pier (die eerst gewoond heeft waar voorheen garage Drost, thans garage Pit staat) Tijdelijk wordt “Ontwijk” dan door twee gezinnen bewoond, Pier en Gelske aan de ene en Hans en Tine (zwager en zus) aan de andere kant.

Het tolhek aan de voormalige zandweg/hoek Rijksstraatweg (ca. 1850). Op de voorgrond het bekende witte huisje, waar vroeger tolgaarder Mulder woonde. Tevens was op dit punt een tol in de Rijksstraatweg.

Dan volgen de moeilijke crisisjaren (jaren dertig), weinig verdienen, massale door draaiingen aan de veiling. Onze kweker begint in te teren. Het is ook in deze jaren dat hij slordiger wordt in het administreren, wat altijd trouwens een van zijn zwakke punten is geweest.

In 1939 begint hij met zijn jongste zoon Luitjen op de “Twa mêd” een kwekerij onder de firmanaam B. en L. Wouda. Helaas heeft dit bedrijf niet mogen opleveren wat ervan was verwacht. Dit laaggelegen land in de “Meerlanden” ten noorden van de Heidelaan, bleek als tuingrond minder geschikt te zijn; soms veel water in voor- en najaar.

De oorlog 1940 - 1945

De oorlog komt met al de ellende daaraan verbonden. Onder andere de bominslag op “Ontwijk” in de zomer van 1940 met gelukkig geen menselijke slachtoffers (alleen de “Brúne” moest afgemaakt worden).

Over oorlog en tabak zou alleen reeds een boek zijn te schrijven. Tot aan de distributie van dit later zo schaarse artikel ging het nog wel en daarna ook nog wel een tijdje als je tenminste genoeg gehamsterd had. Maar Bote Wouda kon onmogelijk voor de hele oorlog hamsteren. En het rantsoentje van 1 pakje shag- of rook- of pruimtabak per week (en later nog minder) was in één dag op. Er werd geëxperimenteerd met diverse surrogaten, zelfs theesurrogaat kwam in de pijp, tot groot verdriet van zijn dochter Tjits, die hem 10 jaar lang – na Beppe Griet haar overlijden in 1937 – zo trouw heeft verzorgd. Dus toen maar experimenteren met het kweken van inlandse tabakken. Het drogen, kerven en fermenteren leverde eerst wel enige moeilijkheden op, maar allengs kreeg de familie routine en in het laatste oorlogsjaar en zeker ook wel enige jaren nadien werd tabak geproduceerd, die amper te onderscheiden was van de uitlandse soorten.

Het is ook in die oorlogsjaren, dat Bote Wouda nog eenmaal laat zien wat een circa vijfenzeventig jarige nog kan presteren. Samen met zijn zoon Luitjen en schoonzoon Hans Huisman maakt hij in één dag nog een tocht op de schaats van Oranjewoud naar IJlst om zijn stokoude oom Andries Krijtenburg (overleden 1946, bijna 100 jaar) te bezoeken.

De laatste jaren van Bote Jochems Wouda

In de laatste oorlogsjaren openbaart zich ook het proces van lichamelijke aftakeling, zijn hart, dat vrijwel altijd op dubbele toeren heeft gedraaid, begint gebreken te vertonen. De dokter gaat dan impopulaire maatregelen tegen hem nemen als: niet meer roken en ook niet meer fietsen, kalmer aan met het werk (hij werkte toen ’s zomers nog zes volle dagen achter elkaar van half vijf ’s morgens tot negen uur ’s avonds). Erg gehoorzaam is hij overigens niet: zonder roken meent hij niet te kunnen leven en het fietsen laat hij ook niet. In september 1946 – hij is dan 78 – fietst hij nog even van Oranjewoud naar Dokkum (60 km) om van daaruit, eveneens per fiets 8 kilometer westwaarts naar Reitsum te trekken waar zoon Sijtze zijn intrede doet als gereformeerd predikant.
De graven van Bote J. Wouda en Aafke Schaaf bij de kerk te Oudeschoot.

In de nacht van 2 op 3 april 1947 sterft Bote Jochems Wouda in zijn slaap. Op de 7e april – 2e paasdag, de dag waarop hij zo graag zijn 79e verjaardag met zijn kinderen en kleinkinderen had willen vieren –  werd hij begraven in een familiegraf bij de kerk te Oudeschoot.

Tips of meer informatie?

Graag! Uw bijdrage is zeer welkom. Neem contact met ons op.