STICHTING ORANJEWOUD HISTORIE

ARISTOCRATIE EN ADEL IN ORANJEWOUD

Als Albertine Agnes van Oranje, na de dood van haar man in 1664, vanaf 1676 regelmatig op haar buiten, in ’t Wold  bij Scooten’ verblijft heeft dit een aanzuigende werking. Niet alleen op de adel maar ook op kapitaalkrachtige kooplieden en gegoede burgerij.

DE FRIESE NASSAUS EN DE ADEL: ARISTOCRATIE IN ORANJEWOUD

Al snel nadat in 1550 de Dekema, Cuyk en Foeyts-Veencompagnie was begonnen met het graven van de Schoterlandse compagnonsvaart werden ook de eerste veenwijken richting het Schoterwoud gegraven. Aan het eind van de langste wijk, de huidige Prinsenwijk, zien we hier de eerste state in dit gebied, Sickingastate van Tjalke van Sickinga. In de loop der jaren zullen er nog vele het voorbeeld van Tjalke van Sickinge volgen.

Als Albertine Agnes van Oranje, na de dood van haar man in 1664, vanaf 1676 regelmatig op haar buiten, in ’t Wold  bij Scooten’ verblijft heeft dit een aanzuigende werking op hoge  overheidsfunctionarissen en hoge militairen. Zo zijn er door deze personen en hun nazaten in de 18e en 19e eeuw een 20 tal grote en kleinere buitens en villa’s gebouwd in Brongergea en Oranjewoud, toen nog een gehucht onder Oudeschoot, waarvan de nu nog bestaande en bekendste zijn: Oranjewoud met haar Overtuin, Oranjestein met de Oranjerie en Klein Jagtlust met ernaast de fraaie tuinmanswoning.

Over zowel de bewoners als de huizen is er het prachtige boek ‘Geschiedenis van Oranjewoud’ van Drs. R.L.P. Radetzky en B.H. de Vries verschenen. Voor gedetailleerde informatie verwijzen wij graag naar dit boek.

ONTSTAAN VAN DE VORSTELIJKE BUITENPLAATS

De naam ’t Wold voor het gebied van het huidige Oranjewoud, komen we al vanaf omstreeks 1550 tegen in verband met de verkoop van veengrond aan de toen in Heerenveen opgerichte Schoterlandse Veencompagnie. Eén van de compagnons, jonker Tjalke van Sickinga, vestigde zich in 1602 in het Wold. Hij bezat er een huis, dat al in 1552 werd genoemd en dat zijn vrouw door erfenis had verworven. Dit huis is later, in 1664, op de kaart van C. Schotanus aangegeven als Sickingastate, een edele state. Dit moet het gebouw zijn dat Albertine Agnes, een dochter van de Hollandse stadhouder Frederik Hendrik en weduwe van Willem Frederik, in 1676 van de nazaten van de Van Sickinga’ s heeft aangekocht. Zij verwierf toen “seecker vier saten landts, sampt huijsingen, schuijren, hovingen, bomen en plantagiën, beneffens een vierde part van het groot houbos”. Zij liet de gebouwen, waaronder de state Sickinga naar eigen behoefte verbouwen. Zij noemde het landgoed Oranjewoud, een naam die al in 1676 voorkomt. Albertine vertoefde er regelmatig voor langere tijd en wilde er zelfs begraven worden. De naam van de stichtster van het vorstelijk buiten is nog steeds verbonden met de school in Oranjewoud.

Prinses Albertine Agnes werd geboren in 1634 als dochter van Frederik Hendrik en Amalia van Solms. Zij trouwde in 1652 met Willem Frederik, vorst van Nassau graaf van Dietz. Na zijn dood in 1664 bleef Albertine Agnes achter met twee kinderen, Hendrik Casimir II en Amalia, die zij beide overleefde.

De aanleg van de buitenplaats

De kaart van B. Schotanus uit 1698 laat een grote groep gebouwen verspreid op het erf zien. Dit is de enige kaart die ons over het buiten van Albertine Agnes informeert maar hij is te schetsmatig om alle gebouwen precies te kunnen definiëren.

Hoe het landgoed in de tijd van Albertine Agnes beheerd werd blijkt uit de instructies voor de opziener Willem van Aerssen. Hij hield toezicht op de gebouwen inclusief de stallen, schuren en de oranjerie. Hij gaf leiding aan het personeel en was tevens verantwoordelijk voor de verzorging van de veestapel. Uit deze instructie blijkt dat men zijn eigen groente, fruit en granen kweekte en dat men voor een eigen veestapel zorgde. Er werden koeien, schapen, geiten en pluimvee gehouden en vis gekweekt. Hieruit kan men concluderen dat het om een goed georganiseerd landgoed ging.

Ook over het interieur van het huis zijn gegevens bewaard gebleven. Zo bezat Albertine Agnes er een bijzondere verzameling schilderijen, waarvan enkele tegenwoordig op Paleis Huis ten Bosch en het Rijksmuseum in Amsterdam hangen.

De aanwezigheid van Albertine Agnes en haar hofhouding oefende een aantrekkingskracht uit op enkele voorname Friese edelen. Zo stichtten Ernst van Haren en Boldewijn Tamminga een buiten in de nabijheid. De Van Harens bezaten het zomerverblijf Pauwenburg ten oosten van het kerkhof van Brongerga. Het eenvoudige buiten werd door J. Stellingwerf vereeuwigd. De bijzondere bosaanleg kent men van de kaart van B. Schotanus. Opvallend is het in regelmatige vakken verdeelde tuinplan, dat als typisch 17de eeuws kan worden aangemerkt.

Aan Pauwenburg herinnert tegenwoordig alleen nog het bos. De boerderij is omstreeks 2000 afgebroken en het langgerekte huis dat er naast stond, verdween al in 1975.

Het buiten van de familie Tamminga werd later bekend als Carolinenburg. Dit maakte deel uit van het stadhouderlijk bezit. De huidige boerderij Carolinenburch aan de Marijke Muoiwei, tegenover de begraafplaats van Brongerga, staat op het perceel dat ooit behoorde tot het stadhouderlijke bezit.

Slot Oranjewoud, gezien uit het westen. Achter de oostvleugel is het "Oude huijs" of Sickingastate afgebeeld. Tekening door C. Pronk, 1754
Gezicht op de oostzijde van van het slot. Gravure door Muijch, na 1750

De komst van architect Marot

Na het overlijden van Albertine Agnes in 1696 erfde haar schoondochter Henriëtte Amalia van Anhalt Dessau Oranjewoud. Zij nam contact op met de vermaarde uit Frankrijk afkomstige hofarchitect van de stadhouder Willem III, Daniël Marot, om het huis Oranjewoud door een lustslot in Franse stijl te laten vervangen. Kort hierna begon men met de bouw van twee vleugels. Marot had ook een hoofdgebouw (corps de logis) in gedachten. Hiervoor heeft hij een tot nog toe onbekend ontwerp voor de kapel geleverd. Om waarschijnlijk financiële redenen is het hoofdgebouw nooit uitgevoerd. In 1707 werd voor het uitvoeren van het decoratieprogramma van Marot een Zwitserse stucadoor, Simon, ingeschakeld.

Marot was ook betrokken bij de inrichting van het lustslot. Er werden luxueuze vertrekken ingericht met veel stucwerk, spiegels en wandbespanningen. Er hingen ook vele schilderijen van bekende meesters en er waren fraaie meubelstukken en tapijten. Een heel bijzonder kunstwerk was een glazen beker van 1000 jaar oud! Deze is bewaard gebleven. De meest bijzondere vertrekken bevonden zich in de westvleugel van het complex.

De tuinaanleg in barokstijl

De tuin werd omstreeks 1700 in formele stijl veranderd. Marot moet hierin een belangrijk aandeel hebben gehad. De tuin bestond uit twee delen, de hoftuin en de overtuin (Hof en Tuin genaamd). De hoftuin achter het slot bezat aan weerszijden van de aanleg verhoogde terrassen van eikenbomen. Tussen de verhogingen bevonden zich parterres de broderie (vakken met in krulvorm gesnoeide buxushagen) en parterres d’ orangerie. De laatste bevatten exotische bomen en gewassen, die men er zelf kweekte. De oranjerie van Oranjewoud was zeer vermaard in die tijd. In een boekje uit 1727 maakte men melding van de grote aantallen bezoekers die Oranjewoud bezochten en speciaal voor deze oranjerie met de bijzondere gewassen kwamen.

De tuin werd door loden beelden, vazen en boompjes in houten vaten opgesierd. De overtuin beschikte eveneens over een formele aanleg. Deze is bekend dankzij de in 1813 opgemaakte kaarten van C. Boling. De aanleg bestond uit een hoofd- en dwarsas die het geheel in vier compartimenten verdeelde. De noordelijkste bevatten kweektuinen en -bosjes en de andere twee parterres de broderie met in het midden twee waterkommen. De hoofdas werd in zuidelijke richting verlengd in de vorm van een monumentale allée, die tot aan de weg naar Mildam (nu Schoterlandseweg) liep. Deze laan met drie rijen bomen aan weerskanten werd de Flapsingel genoemd. De allée lag in het verlengde van de ten noorden van het lustslot gelegen gracht, de Prinsenwijk. Deze waterpartij in de as van het huis beantwoordde aan het idee van het Grand Canal, dat typerend is voor de barok aanleg van de Franse tuinarchitect Le Nôtre, die op Versailles had gewerkt. In de tweede helft van de 18de eeuw legde men twee sterrebossen, een doolhof en de bossen van de Nieuwe Plantage ten zuiden van de Zandweg aan. De sterrebossen (in de vorm van een ster aangelegd) en het doolhof zijn er niet meer. De Nieuwe Plantage is nu bekend als de Van Harinxmabossen.

Om haar verblijf op het landgoed te veraangenamen heeft Albertine Agnes een begin gemaakt met de aanleg van fraaie tuinen. Op deze kaart ziet men het verloop van de singels en paden. In de omschrijving is vermeld dat de buitenplaats van de prinses van "schoen allées, plantagiën" en tuinen is voorzien, die zich uitstrekten van de Knijpe tot aan de Tjonger.

Zomerverblijf

Het buiten van allure diende als zomerverblijf voor de stadhouderlijke familie. Albertine Agnes en haar nazaten vertoefden regelmatig in Oranjewoud. Zij werden vergezeld door de hofhouding. De hoofdfunctionarissen bezaten allemaal een eigen kamer op het slot.

De meiden en knechten woonden op de zolders en in de kelders. Wanneer de Friese Nassau’s in Leeuwarden of Den Haag verbleven, was het een oase van rust op Oranjewoud. Dan waren er slechts een handjevol personeelsleden: de kastelein of beheerder, enkele knechten, de hovenier en de vorstelijke jager die op het Jagershuisje woonde.

Op Oranjewoud werden ook de Friese edelen ontvangen en jachtpartijen gehouden. Willem Carel Hendrik Friso was de laatste die Oranjewoud geregeld bezocht. Na 1747, toen hij erfstadhouder werd, verhuisde de hofhouding naar Den Haag. Sindsdien werd slechts sporadisch een bezoek aan het lustslot gebracht. Het toezicht kwam in 1754 in handen van de Nassause Domeinraad, die ook de andere stadhouderlijke goederen beheerde. Later werd de tuin bij het slot nog naar de nieuwe mode, in landschapsstijl ingericht. De strakke rechte lanen verdwenen en werden vervangen door slingerende paden.

De Franse tijd

Met het uitroepen van de Bataafse Republiek in 1795 vervielen alle bezittingen van de stadhouder Willem V aan de staat. Hiermee trad het verval in.

Om extra inkomsten te verwerven, verkocht men grote partijen bomen. In 1803 werd de oostvleugel en in 1805 de westvleugel op afbraak verkocht. De reiziger H. Potter klaagde in 1809 over een “melancholiek gezigt”.

Omstreeks 1812 leek de geschiedenis van Oranjewoud een nieuwe wending te krijgen. Door de aanleg van een kwekerij voor bomen en bijzondere gewassen hoopte men op hogere inkomsten. Men plande er ook een woning voor de directeur van de kweektuin op de plaats van het vroegere lustslot. Deze plannen zijn wegens de hoge kosten niet uitgevoerd.

Uiteindelijk besloot men in 1813 tot verkoop. Het verkoopbiljet heeft een lengte van circa 2 1/2 meter. Het terrein van het Hof en Tuin werd aan J.S.G. Juckema van Burmania Rengers verkocht. De overige percelen bossen en weilanden kwamen in bezit van andere voorname personen. Onder hen waren Lollius Adema en Siebe Tuijmelaar, die het Noorderbos aankocht. Dit bos is nu bekend als Tuijmelaarsbos. Met deze verkoop kwam een einde aan het stadhouderlijk buiten Oranjewoud.

De maquette van kasteel Oranjewoud is te bezichtigen in museum Heerenveen